Brandbeveiliging parkeergarage.
Stationeren en opladen van elektrische voertuigen
Bij het voorzien van laadvoorzieningen voor elektrische voertuigen in nieuwe parkings, dient de Regel van Goed Vakmanschap (RGV) toegepast te worden.
De RGV beschrijft de chronologische volgorde en de verschillende stappen om te komen tot een brandveilige parking waarin elektrische voertuigen geparkeerd worden. Voor gesloten parkings betekent dit, minimaal te voorzien o.a.:
• brandrisicoanalyse;
• conformiteit AREI, IEC 61851-1;
• beveiligde AC laders (bij voorkeur laadmodi 3);
• centrale noodstop;
• automatische branddetectie- en alarminstallatie;
• afspraken tussen beheerder/uitbater en takelbedrijf voor het verwijderen van een elektrisch voertuig;
• …
Uit de risicoanalyse (uitgevoerd door een gespecialiseerde onderneming) volgen bijkomende gepaste maatregelen op basis van grootte, indeling en invulling van de parking
Dit kan o.a. zijn:
• CO en NO2 detectiesysteem;
• ventilatiestudie;
• sprinklers;
• …
Alvorens laadvoorzieningen voor elektrische voertuigen te installeren dient de bestaande elektrische installatie gecontroleerd te worden voor de bijkomende belasting.
De installatie van de laadvoorziening dient uitgevoerd te worden conform het AREI (met extra aandacht voor Boek 1 hoofdstuk 7.22 van het AREI) en conform IEC 61851-1.
De installatie dient bij indienststelling gekeurd te worden door een erkend organisme, conform de indienststellingskeuringen AREI. Periodieke controle dient 5-jaarlijks te gebeuren door een erkend organisme, conform AREI.
De centrale noodstop, voor het gelijktijdig uitschakelen van alle laadvoorzieningen, dient voorzien ter hoogte van de helling/inrit of in de controle- en bedieningspost. De noodstop schakelt de voeding van de laadvoorzieningen uit vanaf de zekeringskast. Deze noodstop–voorziening dient tevens geactiveerd te worden bij detectie van brand (en CO/NO2 gasdetectie indien aanwezig).
De automatische branddetectie- en alarminstallatie dient voorzien in de gehele parking met inbegrip van de in het compartiment aanwezige lokalen.
De branddetectie installatie dient ontworpen en uitgevoerd te worden conform de norm NBN S21-100-1.
De nood- en interventieplannen dienen beschikbaar te zijn nabij de noodstop en nabij elke toegang tot de parkeergarage bestemd voor de tussenkomst van de brandweer. Inplantingsplan, grondplannen, doorsneden en een evacuatieplan dient aanwezig te zijn.
Uit branden die het voorbije decennium in parkeergebouwen plaatsvonden is gebleken dat de voorschriften opgenomen in het koninklijk besluit van 7 juli 1994 te beperkt en te weinig uitgewerkt zijn om de veiligheid in parkeergebouwen werkelijk te garanderen.
Het brandgedrag van voertuigen is de voorbije jaren sterk gewijzigd. Voertuigen bevatten veel meer kunststoffen. Het warmtevermogen en de rookproductie bij brand zijn sterk gestegen. Tevens vormt de uitgebreide elektronica in voertuigen een verhoogd risico op brand. Terwijl vroeger een wagenbrand in een parkeergebouw eerder beperkt bleef tot één voertuig, zal een wagenbrand in een traditioneel parkeergebouw nu de oorzaak zijn van een voortdurend uitbreidende brand van de er naast geparkeerde voertuigen.
De toestand in parkeergebouwen is bijgevolg duidelijk verschillend met de toestand ten tijde van het opstellen van de tekst aangaande de parkeergebouwen in het koninklijk besluit van 7 juli 1994. Bovendien staat ook de evolutie in de bouwwereld ook niet stil.
Uitlaatgassen van voertuigen
De uitlaatgassen van de voertuigen dienen permanent verwijderd uit de parkeergarage. De concentratie CO mag niet hoger zijn dan 120 ppm of gemiddeld 90 ppm voor een verblijfsduur tot 1 h.