Gestart met KWO boringen.
1ste boring peiling/sondeboring uitgevoerd.
De eerste meters onder het aardoppervlak zijn nog sterk onderhevig aan de seizoensschommelingen. Op 1 meter diep- te schommelt de bodemtemperatuur tussen 4 en 17°C. Op 5 à 7 m diepte is die invloed bijna verdwenen en heeft de bodem een temperatuur van 10 à 12°C.
Dieper in de bodem stijgt de temperatuur langzamer namelijk met 1,5 à 3°C per 100 m. Voor rechtstreekse benutting van de aardwarmte, zonder gebruik te maken van een warmtepomp moet in Vlaanderen zeer diep geboord worden. Behoudens de grote kosten voor deze diepteboringen is het grondwater op die diepte meestal erg corrosief.
Bij de onttrekking van warmte uit de grond zal de grondtemperatuur rond de grond- warmtewisselaar dalen van bij het begin van het stookseizoen. De warmteonttrekking aan de grond rond de warmtewisselaar is dan groter dan de warmtetoevoer uit de omringende grond.
Bij het einde van het stookseizoen begint het herstel naar de oorspronkelijke grondtemperatuur omdat er minder warmte aan de grond wordt onttrokken. Dit herstel zet zich verder tot het begin van het volgende stook- seizoen. Na enkele jaren werking van het systeem stabiliseert de gemiddelde jaartemperatuur rond de collector. Deze zal in de praktijk steeds lager liggen dan de oorspronkelijke temperatuur. De COP van de warmtepomp evolueert gedurende het ganse stookseizoen mee met de temperatuur van de grond rond de warmtewisselaar, hij zal bijgevolg dalen in de loop van het seizoen.
Een grondwarmtewisselaar bestaat uit een buizenstelsel waardoor een mengsel van water en een antivriesproduct, meestal glycol, circuleert. Deze vloeistof wordt over de verdamper van de warmtepomp geleid. In sommige systemen wordt directe expansie van het warmtedragend medium (bijvoorbeeld R134a en R407c) van de warmtepomp toegepast. Het juiste dimensioneren van de grondwarmtewisselaar is van groot belang.